Heeg - Gebrs. B. en M. de Jong

Scheepswerf De JongHendrik Miggels de Jong
In 1857 kochten Anne Annes Visser sr., Jan Annes Visser jr., Bauke Annes Visser jr. en Anne Adamus Guldenarm, palinghandelaren te Heeg, een bestaande helling van Meindert Gosses Palsma aan De Syl en de Hegemer Far in Heeg voor fl. 4.500,-. Anne Annes Visser sr. woonde tegenover de werf met zijn broer Wigle Annes Visser op Het Eiland. Het ging om “een scheepstimmerwerf met timmerschuur, riethok en twee hellingen benevens een huizinge met erve en twee bleeken”. Deze helling was al sinds 1660 in de familie Palsma geweest ooit opgezet door schuitmaker Joucke Fetses. Ze verhuurden de helling aan Palsma’s meester scheepstimmerknecht Hendrik Miggels de Jong (*17-11-1833 te Heeg - †08-06-1900 te Heeg), wiens vader afkomstig uit Woudsend als scheepstimmerknecht naar Heeg was gekomen, voor fl. 150,- per half jaar. Er werd één voorwaarde gesteld dat de visaken van Visser altijd voorrang hadden op de werf bij het hellingen.
Met de zekerheid van een vaste baan met inkomen trouwde Hendrik Miggels het jaar erop met Hiltje Berends Broersma (*17-09-1835 te Heeg - †25-02-1893 te Heeg) op 15 mei 1858. Het inkomen haalde Hendrik Miggels uit een vaste klantenkring die hun boot beroepshalve gebruikten, zoals boeren, vissers en schippers. Heeg was in die periode een thuishaven voor niet minder dan zestig skûtsjes. In Heeg werd er niet of nauwelijks voor de pleziervaart gebouwd. Hendrik Miggels bouwde een indrukwekkende lijst van nieuwe werkschepen. Van stapel liepen aken, pramen, potschepen, boltsjes, kubboten, schouwen, wildsjitters en botters. Een potschip van 15 ton kostte destijds fl. 937,50. Het was het belangrijkste deel van zijn economische leven. De Vissers bestelden twee keer een aak. Dat waren bijzondere projecten voor de werf. Daarnaast werd er veel reparatiewerk verricht en verhuurde Hendrik Miggels pramen voor fl. 0,40 per dag. Voor al dit werk waren er veel arbeiders en knechten nodig op de werf die voornamelijk in ploegen op de werf werkten. Scheepsbouwmeester Hendrik Miggels coördineerde de werkzaamheden en ontving daarnaast de klanten om een nieuw project door te nemen en de kosten te bespreken.
In 1877 komen de Provinciale Staten met het plan om de bevaarbaarheid van de kanalen voor Zuiderzee boten ingrijpend te verbeteren en daarbij de nadruk te leggen op grootscheepsvaarwaters. En dat waren in het bijzonder Groningen-Lemmer en Harlingen-Leeuwarden. Vanuit Stavoren via de Fluessen en Heeg was dit vaarwater te bereiken via de Hegemer Far en de Jeltesloot. De laatste diende regelmatig uitgediept te worden tot de 2e klasse diepte van 1,70 el (1,18 m) - zomerpeil. Door opstuwing van slik uit het meer bij harde wind hoopte het zich hier steeds weer op. In 1898 werd de diepte verruimt naar de 1e klasse diepte van 2,00 m. Het zou tot 1960 duren totdat ook deze route tot het grootscheepsvaarwater voor schepen tot 600 ton zou gaan behoren. De straatweg van Sneek naar Lemmer (aangelegd in 1844 en nu de N354) kruiste de Jeltesloot met een draaibrug, waar tol voor betaald moest worden. De doorvaartbreedte had meteen zijn beperkingen voor het afzetgebied van de werf. Hendrik zijn afzetgebied was Heeg en omstreken en richting de Zuidwesthoek. Het lag niet aan zijn afzetgebied, maar de zeilende, houten vrachtschepen werden meer en meer verdrongen door ijzeren zeilvaart en met enige afstand ook door de ijzeren stoomvaart. De nieuwbouw in hout nam af. Reparaties waren er nog voldoende, maar aan het einde van de negentiende eeuw werd er vrijwel niet meer in hout gebouwd voor de beroepsvaart.

Berend Hendriks en Michiel Hendriks de Jong

In 1893 droeg Hendrik Miggels de werf over aan zijn zonen Berend Hendriks (Heeg, 23-03-1859 – Heeg, 13-09-1921) en Michiel Hendriks de Jong (Heeg, 04-01-1867 – Heeg, 05-01-1940).
Berend Hendriks was getrouwd op 27 mei 1882 met Geeske Bijkerk (Heeg, 15-03-1859 – Heeg, 16-01-1949) en kregen twee dochters en een zoon. Michiel Hendriks was getrouwd op 25 mei 1889 met Dirkje Kieft (*31-12-1868 te Heeg - †05-05-1948 te Heeg) zij kregen vijf dochters en vier zonen. Beide gezinnen kwamen op de werf in het werfhuis wonen nadat het werfterrein was verbouwd. Dit na aanleiding van het verbreden van het vaarwater dat ten westen van de werf was gelegen. De Syl moest drie tot vier meter verbreed worden. Dit betekende een verkleining van de ruimte op de helling naast het huis. De timmerschuur werd gedraaid naar het water toe om zo de schepen vanuit het oostelijke hellinggat makkelijker naar binnen te kunnen krijgen. Hierdoor moest het woonhuis ook worden aangepast.
Er werkten naast de twee werfbazen nog maar zes man op de werf. Uit het onderzoek van Sicco van Albada bleek dat er in de tijd van de houtbouw het drievoudige aan werklieden op de werf rondliepen. Dit alles zal te maken hebben gehad met de mechanisatie, maar ook omdat grotere schepen in toenemende mate van ijzer werden gebouwd. De opdrachtgevers kwamen voornamelijk uit de waterrijke omgeving van Heeg en de rest uit de Zuidwesthoek van Sneek tot aan Stavoren. Dit zal ook ingegeven zijn door de beperkingen van de doorvaarbreedte bij draaibrug in de Jeltesloot. Contant betalen voor de reparatiewerkzaamheden was een zeldzaamheid. Voor nieuwe schepen werd overwegend nog wel contant betaald. Kennelijk kwamen de reparaties onverwachts en was daar niet voor gespaard. De openstaande bedragen werden dan per maand afbetaald. Hiermee kon dan het salaris van de werklieden betaald worden. Zowel de werfbazen als de knechten werkten in 1893 voor hetzelfde loon, fl. 0,12 per uur. Tien jaar later was er enige diverentiatie te zien in het uurloon. De twee oudste knechten verdienden toen fl. 0,16, terwijl de werfbazen fl. 0,15 verdienden en de rest verliep van fl. 0,14 tot fl. 0,10.
De huurverplichting voor de werf hadden de broers van hun vader overgenomen. Het was nog steeds hetzelfde bedrag als dat wat in 1857 was overeengekomen: fl. 300,- per jaar. Toen Michiel Hendriks de werf in 1940 op zijn beurt overdroeg aan zijn beide zoons, was de huur nog steeds fl. 300,- per jaar. Dit bedrag werd verrekend met de onderhoudsbeurten die de werf verrichtte aan de schepen van de Vissers. Ook het onderhoud aan de werf werd op deze wijze verrekend. Een verplichting in het huurcontract tussen de Vissers en De Jong was dat de beide gezinnen in het werfhuis moesten wonen en dat de westelijke wal niet bij het verhuurde was inbegrepen. Hiermee hadden de Vissers altijd aanlegmogelijkheden voor o.a. hun palingaken.

Het werd ook voor deze werf duidelijker dat de houtbouw zijn tijd had gehad. Berend Hendriks en Michiel Hendriks moesten ook omschakelen om met hun tijd mee te gaan. Maar beide waren houtbouwers en hadden geen opleiding gevolgd voor het bouwen van ijzeren schepen. Ze namen daarvoor een ‘meesterknecht’ in dienst, Abram de Jong. Hij gaf zijn kennis ook door aan andere knechten in het bedrijf. Sicco van Albada heeft veel speurwerk in de werfboeken verricht en de geschiedenis van de werf (sinds 1699) uitgebreid beschreven. Veel werfboeken zijn bewaard gebleven, maar juist de administratie uit de periode van de ijzerbouw (1905-1915) ontbreekt grotendeels. In de meetliggers van de Scheepsmetingsdienst zijn wel achttien ijzeren roefschepen (skûtsjes) terug te vinden die op deze werf zijn gebouwd voor hoofdzakelijk opdrachtgevers uit de Zuidwesthoek van Fryslân. De oudste is van 1906 welke gebouwd werd voor Thijs Zijda uit Heeg. Het werd de ‘Nooit Volmaakt’ [S 754 N] met 29,032 ton laadvermogen en een lengte van 15,41 m. In dat zelfde jaar werd tegelijk ook nog de ‘Drie Gebroeders’ [S 755 N] gebouwd voor W. Braaksma uit Moddergat. Dit schip werd 0,24 m langer, maar had dezelfde breedte van 3,46 m, en kreeg een laadvermogen van 30,124 ton. Het grootste skûtsje hier gebouwd werd 19,22 m. Er varen nog verschillende skûtsjes van deze werf, zelfs in Engeland. In een Schrijfboek werd door Van Albada een gedetailleerd bestek gevonden. Het betrof “een bestek voor een ijzeren roefschip voor J. Vinnema uit Woudsend”. Het schip zou 78 vt lang worden, de huiddikte 7 streep (mm) van onderen en boven 6 streep. Het dek 5 streep, het vlak 6 streep met 8 streep op de kimmen. Dit waren stevige diktes welke te maken zouden kunnen hebben met de visaken die altijd voorzien waren van een bun. De Jong zal zich verschreven hebben en Jacob Finnema uit Woudsend bedoelt hebben. Deze koos uiteindelijk in 1901 voor een schip van de Barkmeijer werf in Sneek en in 1930 voor een Bûtenstfallaatster, tegenwoordig het Earnewâldster SKS-skûtsje met schipper Gerhard Pietersma. Anderen hadden wel vertrouwen in de gebroeders De Jong. Broer de Vreeze uit Joure liet zowel in 1907 als in 1913 een skûtsje bouwen in Heeg. De tweede werd in het kader van de schaalvergroting 11 ton groter.
Met deze opdrachten betekende dat ook de werf veranderde. Nieuwe materialen met allerlei nieuwe benamingen, zoals ijzer van 12, 15, 16 en 18 cent per kilo, klinknagels, schroefbouten, nagels, ankernagels, draadnagels en zinknagels kwamen op de het werfterrein. Naast dat er tot 1915 elk jaar wel gemiddeld twee nieuwe skûtsjes te water werden gelaten, werden er sloepen, schouwen en pramen gebouwd. Wederom allemaal om bedrijfsmatig ingezet te worden. De roefschepen uit Heeg verraden met hun lijnen dat de bouwers gewend waren aan de robuuste aken met hun uitgesproken zeeg.
In 1914 werd er veel reparatie aan ijzeren schepen vermeld in het werfboek, geen nieuwbouw. Na 1915 is er geen ‘grote’ ijzerbouw meer bekend, maar volgens de locale geschiedschrijving zou het laatste schip in 1924 voor Wietze Douwes Valkema uit Oudega (W.) zijn gebouwd.

Hendrik Michiels en Berend Michiels de Jong

In de Eerste Wereldoorlog liep het personeelsbestand terug. Zelfs Abram de Jong verliet het bedrijf in 1917. Het was een familiebedrijfje geworden waar Hendrik Michiels (*08-10-1895 te Heeg - †29-07-1980 te Heeg), de oudste zoon van Michiel Hendriks, op de werf werkzaam was geworden. Naast de tweeling Klaas Michiels (*02-08-1906 te Heeg - †13-06-1994 te Heeg) en Sietse Michiels (*02-08-1906 te Heeg - †02-05-1985 te Sneek) moest ook Berend Michiels (*05-05-1904 te Heeg - †07-03-1993 te Heeg), die zijn zinnen op een lerarenopleiding had gezet, van zijn vader op de werf komen werken. Na op een tuinderij in Koudum en later in Buitenpost gewerkt te hebben kwam Berend Michiels in 1920 ook naar de werf. Het jaar erop kwam Berend Hendriks te overlijden en de leiding kwam volledig bij Michiel Hendriks te liggen. Hielke van der Zee werd in dat jaar aangenomen als ‘ijzerman’ voor fl. 0,55 per uur. Hiermee was niet alleen het uurloon verdrievoudigd, maar ook de materiaalkosten waren in een paar jaar tijd verdrievoudigd. Dit zag je ook terug in de jaaromzet. In 1915 nog fl. 2.768,24 en in 1922 was die fl. 7.918, 02. Eind jaren twintig liepen deze bedragen drastisch terug.
Tot 1930, toen de helling begon te verouderen, kwamen nog steeds de houten schepen naar Heeg voor een hellingbeurt. Naast de ijzerbouw bleven er vakmannen rondlopen die het oude breeuwen bijvoorbeeld bleven beheersen. Door de teruggang in de palinghandel veranderde het hellingpatroon. Nu de schepen zomers meestal stillagen werd de hellingbeurt uitgesteld tot het najaar daar waar het voorheen in het voorjaar werd gedaan. Als de zeegaande aken klaar waren kwamen de kleine schepen aan de beurt. Voor de Vissers kwam er hierdoor ook een omslag. Er werden schepen uit de vaart gehaald, waardoor de reparaties uiteindelijk lager werden dan de huur. Verreweg de meeste werkzaamheden op de werf waren de gewone bezigheden voor een scheepswerf: reparaties en onderhoud aan boten, schepen en rondhout. Hendrik Michiels bezigde zich op de werf vooral met het ijzerwerk en de mastenmakerij, Berend Michiels had het houtwerk op zich genomen. Daarnaast verzorgde Michiel Hendriks taxaties van schepen. Ook werden pramen verhuurd voor gemiddeld fl. 0,50 per dag, een motorboot en een BM-er. Al het werk werd in deze moeilijke jaren dertig aangenomen. Een enkele keer werd er nog een nieuwe roei-, motor-, en zeilboot afgeleverd. Ook werden er boatsjes geleverd die we tegenwoordig tjotters noemen. Als het niet om op scheepsbouw gerichte werkzaamheden ging, dan kwam het dorp wel een beroep doen op de klusjescapaciteit op de werf voor het repareren van een tafelstoel, hobbelpaard, voor een hoepel om een watervat, een sport in een ladder, het herstellen van een grafsteen, een auto repareren, een kapstok maken, slee of sjoelbak en het slijpen van messen en schaatsen.

In 1940 kwam Michiel Hendriks te overlijden. Hendrik Michiels trok met zijn gezin in het voorhuis op de werf. Klaas had de werf al in 1933 verlaten om zich als groenteboer in het dorp te vestigen. Sietse werd postbode, maar was nog regelmatig op de werf te vinden. Berend Michiels bleef in het dorp in de Harinxmastrjitte wonen. Naast de houtwerkzaamheden nam Berend Michiels de administratie vanaf dan voor zijn rekening. Hij hield de werfboeken, kasboeken en grootboeken bij. In zijn grootboek waardeerde Berend zijn gereedschappen en materialen en sloot hij af met een jaarlijkse balans. In 1940 kunnen we betreffende de gereedschappen lezen “lastoestel met toebehoren, pons-, knip- en buigmachine, boormachine, aambeeld, veldsmidse, vlakplaat, bankschroef, broodje, snijijzers, vijf dubbele dommekrachten, vijf enkele dommekrachten, klein gereedschap, staaldraad, hellingblokken, drie ladders, drie ijzeren schragen, houten schragen, twee Westontakels, drie pramen en een fiets.” Betreffende de materialen lezen we “plaatijzer, hoekijzer, staafijzer, oud ijzer, gegalvaniseerd ijzer, carbid, riet, eikenhout, vurenhout, oregonhout, vaarbomen, sparren en juffers, tweehonderd kilo draadnagels, teer en verfwaren, schroeven, klinknagels en allerlei.” Dit alles duidde nog steeds op een ijzerwerf waar ook nog in hout werd gewerkt. In de jaren vijftig zou dit weer omslaan naar een houtwerf al verdween het ijzer niet.
Het aantal schepen voor de winterberging nam toe. Wat begonnen was als een activiteit voor de notabelen van Heeg, daarna ook voor de middenstand, bereidde zich uit. Niet alleen met eigenaren van pleziervaartuigen uit Heeg en omstreken, maar uit alle delen van Nederland. In de Tweede Wereldoorlog kwamen er nog steeds schepen die de helling op moesten en voor reparaties naar Heeg kwamen. Wel was er steeds minder te doen naarmate de oorlog duurde. Hendrik Michiels en Berend Michiels hadden daarnaast onderduikers vanaf 1943.

Op 30 oktober 1940 kwam Auke Visser te overlijden. Tot nu toe hadden de Gebroeders De Jong aan hem de huur betaald. Dit veranderde. De huur moest nu eerst overgemaakt worden aan P. Visser in Haarlem, later werd dit J. Visser. Daarnaast werd na al die jaren het huurbedrag licht verhoogd. In 1952 bemoeide de belasting zich met de werfhuur. De bedrijfskosten konden fiscaal afgetrokken worden, maar de huur van het werfhuis niet. Het totale bedrag was nu fl. 542,70 per jaar geworden inclusief tweehonderd gulden huishuur.
Gaandeweg schakelden de gebroeders weer over op houtbouw, nu voor de recreatie. In 1955 werd de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten opgericht waaraan Berend Michiels zijn contributie van fl. 5,- betaalde. Het ‘varend erfdeel’ kon hiermee in stand worden gehouden. Berend Michiels en Hendrik Michiels waren één van de weinige werven bij wie zij terecht konden om dit vorm te geven. Van wildschieter, visserboot, zeilschouw, puntsloepen en schouwen bestelden Westerlingen nu tjotters, de ene na de andere voor de pleziervaart. Het werd een ommekeer in de ontwikkeling van de werf. Daar waar eerst de wereld van de beroepsvaarders bediend werd met hout, carboleum en bruin getaande zeilen, kwam nu de pleziervaart met houtlak, koper en witte zeilen. Deze nieuwe bedrijfstak liep storm. In 1960 was de werf al voor drie jaar volgeboekt. De opdrachtgevers verdrongen zich. Dit was nog nooit voorgekomen. Reparaties werden afgewezen, klusjes en karweitjes doen was verleden tijd. Hendrik Michiels was inmiddels met zijn verloofde Tjoltje Deinum (*21-02-1895 te Hindeloopen - †11-04-1969 te Heeg) door al deze bedrijvigheid naar de Weisleatstrjitte in het dorp verhuisd.

In 1959 werd voor de laatste keer huur betaald en de werf werd voor fl. 5.000,- verkocht door erfgenaam notaris Visser uit Balk aan fouragehandelaar A. Visser uit Osingahuizen. Deze wou de gebouwen slopen en een bungalow bouwen op het werfterrein. Dit plan stuitte op veel weerstand en een sloopvergunning werd niet verleend, zodat hij het werfhuis als zomerhuis ging gebruiken. Berend Michiels kreeg de toezegging dat hij het timmerhok bij de grote loods mocht blijven gebruiken voor zijn bedrijf. Berend maakte op zijn vijftigste een doorstart met de bouw van twee boeiers en een Fries jacht. Hierbij maakte hij bij het aftimmeren gebruik van de grote loods, omdat het timmerhok te klein was geworden. Hendrik Michiels werd in 1962 veel ziek. In onderling overleg werd besloten dat hij zou ophouden met werken en dat Berend Michiels alleen de werf zou voortzetten. Het ijzerwerk voor o.a. het beslag, dat altijd Hendrik Michiels zijn werk was geweest., kon gelukkig gedaan worden door Berend Michiels zijn schoonzoon, IJsbrand van der Heide uit Lemmer.
Maar voor de rest stond Berend Michiels er nu alleen voor. In 1966 kreeg Berend Michiels een leerling op de werf. Hij had al eerder een aantal gehad, maar was daar niet gelukkig mee. Deze leerling, Pier Piersma, had het vak wel in zijn vingers. Ze bouwden een kajuitschouw waar Berend Michiels dagtochtjes in zeilde. Het kleine timmerhok was inmiddels een ruïne geworden en werd in 1973 gesloopt. In 1975 bouwde Berend Michiels zijn laatste tjotter, die vernoemd werd naar zijn overleden vrouw Sjirkje Feenstra (*19-02-1906 te Heeg - †12-08-1973 te Heeg), bestemd voor zijn zoon Michiel. De grote loods werd in 1976 opnieuw opgebouwd. Hierin werden in 1980 nog drie wildschieters door Berend Michiels gebouwd. Dat waren ook zijn laatste schepen. Opvolging was er niet in de eigen familie. Berend Michiels de Jong was de laatste werfbaas van drie generaties De Jong.
In 1977 kocht J.H. Rademaker uit Ederveen het werfterrein en werfhuis van Visser. Hij maakte er zijn zomerhuis van, totdat oud werfleerling Pier Piersma in 1986 het van hem kocht. Pier Piersma (*1948) werkte al vanaf 1970 als zelfstandig scheepsbouwer in een loods, welke uitgebreid werd met een helling, op Het Eiland tegenover de werf van Berend Michiels de Jong. Pier Piersma kwam in het oude werfhuis van Joucke Fetses te wonen. Bouwmeester Pier Piersma zet op zijn Jachtwerf Piersma sinds die tijd de traditionele houten jachtbouw voort van zijn leermeester Berend Michiels de Jong. Met als hoogtepunt de bouw van weer een palingaak. Op 4 april 2009 vond de spectaculaire tewaterlating plaats van de ‘Korneliske Ykes II’. Na zeventig jaar en drie en een half jaar bouwen lag er weer een prachtige palingaak in de Syl in het centrum van Heeg.
Laatst gewijzigd op: 12 september 2011

ga naar onze facebookpagina